Arbeidsrecht

Raad van State stelt rechtspraak samenhangcriterium Wet Bibob bij

De rechtspraak over de Wet Bibob staat nooit stil. Ruim 15 jaar na de invoering van de Wet Bibob moet de bestuursrechter nog steeds principiële knopen doorhakken over diverse aspecten van deze wet. Dat leidt in verreweg de meeste gevallen tot juridisch accurate rechterlijke beslissingen. Maar soms ook niet, zoals de recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over het zogenoemde ‘samenhangcriterium’ van de b-grond van artikel 3 van de Wet Bibob, illustreert. In een uitspraak van 19 juli 2019 komt de Afdeling namelijk terug van een uitspraak die zij op 14 november 2018 deed over de toepassing van het samenhangcriterium in het kader van aanvragen voor omgevingsvergunningen.

Samenhangcriterium b-grond Wet Bibob  

Beide uitspraken gaan over de vraag of de strafbare feiten waarmee de aanvrager van een omgevingsvergunning in relatie stond, voldoende samenhang vertoonden met de activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning was aangevraagd. Als een dergelijke samenhang bestaat, kan dat duiden op gevaar dat de aangevraagde of verleende vergunning zal worden gebruikt om strafbare feiten mee te plegen (de b-grond). Vaak gaat het om het gevaar van herhaling van eerdere strafbare feiten binnen dezelfde branche. Als iemand bijvoorbeeld in het verleden strafbare feiten heeft gepleegd bij de exploitatie van een restaurant, dan kunnen die strafbare feiten samenhangen met een aanvraag van die persoon voor een exploitatievergunning voor een nieuw restaurant.

Uitspraak Afdeling 14 november 2018

In haar uitspraak van 14 november 2018 (bit.ly/2GPrdBL) heeft de Afdeling over een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geoordeeld dat, gelet op de wetsgeschiedenis, het wat de b-grond betreft, niet gaat om het gevaar dat overtredingen worden gepleegd bij de bouwactiviteiten zelf, maar om het gevaar dat het bouwwerk wordt gebruikt voor criminele activiteiten. De tijdens eerdere bouwactiviteiten begane overtredingen (in casu van de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet milieubeheer en het Asbestverwijderingsbesluit) konden volgens de Afdeling niet aan de betrokkene worden tegengeworpen bij de toepassing van de b-grond, omdat zij niet samenhingen met het gebruik van de bouwwerken waarvoor de omgevingsvergunning was gevraagd. Ook bij het bouwen in strijd met de vergunningvoorschriften en het zonder vergunning verrichten van bouw- en sloopactiviteiten ontbrak naar het oordeel van de Afdeling de vereiste samenhang met het gebruik van de bouwwerken waarvoor de omgevingsvergunning was gevraagd.

Deze uitspraak is niet immuun gebleken voor kritiek vanuit de praktijk; de uitspraak zou niet overtuigend zijn onderbouwd en zou leiden tot de onwenselijke situatie dat personen die strafbare feiten plegen bij bouwwerkzaamheden (bijvoorbeeld tewerkstellen van vreemdelingen zonder papieren) steeds weer in aanmerking komen voor nieuwe omgevingsvergunningen.

Kamervragen

De Tweede Kamer heeft over de uitspraak vragen gesteld aan minister Grapperhaus.  De minister heeft in zijn antwoord aan de Tweede Kamer bevestigd dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat het gevaar in de zin van de b-grond ook aanwezig moet worden geacht als er een ernstig gevaar bestaat dat een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten mede wordt gebruikt om bij de bouwactiviteiten die door de vergunning mogelijk worden gemaakt, strafbare feiten te plegen. De minister heeft in zijn reactie aangegeven verdere ontwikkelingen in de rechtspraak op dit punt af te zullen wachten.

Uitspraak Afdeling 17 juli 2019

In haar recente uitspraak van 17 juli 2019 (bit.ly/2GNB9vo) heeft de Afdeling haar uitspraak van 14 november 2018 in zoverre bijgesteld, door te oordelen dat het bij aanvragen voor omgevingsvergunningen niet is uitgesloten dat strafbare feiten die al dan niet vermoedelijk zijn gepleegd bij of vanwege eerdere bouwactiviteiten, zoals overtredingen van de wetgeving inzake bouw, arbeidsomstandigheden en milieu, bij het gevaar in de zin van de b-grond worden betrokken. De Afdeling merkt daarbij op dat daarbij wel moet worden onderzocht of de weigering evenredig is aan de mate van het gevaar en de ernst van de strafbare feiten. Van ernstig gevaar zal volgens de Afdeling eerder sprake zijn bij ernstige en/of structureel gepleegde overtredingen.

Voor meer informatie of vragen over het bovenstaande kunt u contact opnemen met mr. Ron Andriessenmr. Francis ten Broeke of mr. Liza Krijgsheld van de sectie Arbeidsrecht.

Labré advocaten stelt haar nieuwsberichten zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze nieuwsberichten kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.

Dit artikel delen: