Het is een hot topic: de vraag of een opdrachtovereenkomst mogelijk (toch) als arbeidsovereenkomst kwalificeert. In het Deliveroo-arrest en het – zeer recente – Uber-arrest heeft de Hoge Raad uitgelegd hoe die vraag moet worden beantwoord. In deze bijdrage gaan we in op dat toetsingskader, met als startpunt de risico’s van zo een “herkwalificatie” van de opdrachtovereenkomst.
Civielrechtelijke risico’s
In de eerste plaats loopt de opdrachtgever het risico dat de opdrachtnemer zich op enig moment op het (civielrechtelijk) standpunt stelt dat de opdrachtovereenkomst eigenlijk als arbeidsovereenkomst kwalificeert. Als de rechter oordeelt dat dat inderdaad het geval is, dan kan de opdrachtnemer met terugwerkende kracht aanspraak maken op arbeidsrechtelijke bescherming. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld ontslagbescherming en -vergoedingen, maar ook aan loondoorbetaling bij voorbije ziekteperiodes en betaalde vakanties. Daarnaast zal de opdrachtgever zich vaak geconfronteerd zien met een loonafspraak die veel hoger ligt dan die met “normale werknemers”.
Maar niet alleen de opdrachtnemer kan het standpunt innemen dat eigenlijk sprake is van een arbeidsovereenkomst en niet van een opdrachtovereenkomst. Ook derden, zoals een pensioenfonds, kunnen daarbij een belang hebben. Derden kunnen de opdrachtgever (civielrechtelijk) aanspreken tot betaling van bijvoorbeeld premies, stellende dat de opdrachtnemer(s) eigenlijke werknemer(s) is/zijn, met alle rechtsgevolgen van dien. Ook hier geldt dat deze aanspraken in beginsel terugwerkende kracht hebben, wat kan leiden tot forse (premie)vorderingen.
Fiscaal- en sociale zekerheidrechtelijke risico’s
Naast het civielrechtelijke risico, bestaat ook nog een fiscaal- en sociaal zekerheidsrechtelijk risico. Als de Belastingdienst oordeelt dat de overeenkomst opdracht eigenlijk als arbeidsovereenkomst kwalificeert en (dus) sprake is van “schijnzelfstandigheid”, kunnen er (met terugwerkende kracht) correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes worden opgelegd. Hetzelfde geldt voor sociale premies. In de achter ons liggende periode heeft de Belastingdienst niet of nauwelijks opgetreden tegen dit soort schijnzelfstandigheid; er gold een zogenaamd handhavingsmoratorium. Met ingang van 1 januari 2025 is dit moratorium opgeheven en is de Belastingdienst weer begonnen met handhaven. Dit is één van de redenen waarom dit onderwerp op dit moment zoveel in de actualiteit is.
Toetsingskader
Hoe moet nu worden beoordeeld of, in geval van twijfel, sprake is van een arbeidsovereenkomst of niet? De Hoge Raad heeft in het Deliveroo-arrest (ECLI:NL:HR:2023:443) overwogen dat bij de beoordeling hiervan alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien van belang zijn en daarbij de volgende (niet limitatieve) gezichtspunten geformuleerd:
a) de aard en duur van de werkzaamheden;
b) de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
c) de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht;
d) het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
e) de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen;
f) de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen;
g) de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt.
De Hoge Raad voegde hier nog aan toe dat het verder van belang kan zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen (bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie; bij acquisitie; wat betreft fiscale behandeling; gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie de opdrachtnemer werkt of heeft gewerkt; de duur waarvoor de opdrachtnemer zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt).
In het recente Uber-arrest (ECLI:NL:HR:2025:319) heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid gegeven over de zwaarte van dat laatste gezichtspunt: het ondernemerschap is volgens de Hoge Raad een “volwaardig criterium” waaraan hetzelfde gewicht toekomt als aan de andere omstandigheden. Dit is belangrijk, omdat hierdoor de hoedanigheid van de opdrachtnemer, los van de contractuele relatie met de opdrachtgever, een rol mag spelen bij de kwalificatie. Dit betekent – in theorie – dat voor twee opdrachtnemers, die precies hetzelfde contract hebben en hetzelfde werk doen voor dezelfde opdrachtgever, de kwalificatievraag anders kan uitpakken. Bijvoorbeeld als de één zich (ook naar buiten toe) als ondernemer presenteert en de ander niet.
De Hoge Raad heeft onder meer in het Gouden Kooi-arrest (ECLI:NL:HR:2011:BP3887) overwogen dat voor de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst civiel- en fiscaalrechtelijk hetzelfde toetsingskader moet worden gebruikt. De Belastingdienst heeft in haar Toelichting Beoordeling arbeidsrelaties (daarom) ook civiele beoordelingscriteria opgenomen. Daarnaast is haar werkwijze opgenomen in het document Arbeidsrelaties – Handleiding bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken. Zij probeert de toetsing daarmee zoveel mogelijk te automatiseren – al moet zij het Uber-arrest nog in haar beleid verwerken.
Mocht u vragen of twijfels hebben over de vraag of een opdrachtovereenkomst – civielrechtelijk – als arbeidsovereenkomst kwalificeert, neem dan gerust contact op over de mogelijkheden.