Op 1 juli 2015 is niet alleen de inhoud van het ontslagrecht drastisch veranderd, maar ook de verschillende termijnen voor het ondernemen van actie zijn flink verkort. We belichten in dit artikel een belangrijke termijn waar werkgevers geregeld mee te maken hebben: die van protest bij ontslag op staande voet.
In het nieuwe ontslagrecht geldt nog steeds: ontslag op staande voet moet “onverwijld” worden gegeven, zo snel mogelijk. Daarmee laat de werkgever zien dat de reden voor ontslag zo ernstig en dringend is dat hij de arbeidsovereenkomst geen dag langer wil laten bestaan. Dat is dus niet veranderd, maar wel geldt er een nieuwe termijn waarbinnen de werknemer vervolgens actie moet ondernemen als hij het niet eens is met het ontslag op staande voet.
Waar de werknemer een gegeven ontslag op staande voet onder het oude recht nog zonder tussenkomst van de rechter binnen zes maanden kon vernietigen en hij vervolgens vijf jaar lang een loonvordering kon instellen, moet hij nu binnen twee maanden de rechter verzoeken het ontslag op staande voet te vernietigen. Doet de werknemer dat niet of pas na die twee maanden, dan blijft het ontslag op staande voet staan en is hier niets meer aan te doen. Deze termijn is een vervaltermijn; dat houdt in dat deze termijn niet met een briefje kan worden gestuit.
De reden voor deze kortere termijn van twee maanden is dat er op korte termijn duidelijkheid en rechtszekerheid ontstaat. De werkgever blijft niet meer lang in het ongewisse over de vraag of het ontslag op staande voet wel stand houdt. Voor werknemers betekent dit dat het opletten geblazen is; wordt er te lang gewacht met de gang naar de rechter dan kan het simpelweg te laat zijn.
In ons volgende artikel belichten we een aantal andere belangrijke termijnen, zoals de aanzegtermijn en de termijn waarbinnen de transitievergoeding moet worden betaald.