Vastgoed / Huurrecht

Let op bij toetsing huurprijs van Amsterdamse Monumenten (deel 2)

In aanvulling op het artikel in de vorige LRT-nieuwsbrief over de toetsing van de huurprijs van Amsterdamse monumenten zal ik nog een nadere toelichting geven op woonruimte die geen rijksmonument is in de zin van artikel 1, sub d van de Monumentenwet 1988, maar wel woonruimte die behoort tot een beschermd stads- en dorpsgezicht.

Stads- en dorpsgezicht
Voor de bepaling van de huurprijs van woonruimte behorend tot een beschermd stads- en dorpsgezicht geldt dat altijd de Utrechtse Methode toegepast wordt. Deze Utrechtse methode houdt in dat de beschermde woning op basis van het woningwaarderingsstelsel wordt gewaardeerd en dat vervolgens een percentage van 15% van de maximale huurprijs bij de maximaal geldende huurprijs wordt opgeteld. Dit bedrag geldt vervolgens als maximaal redelijke huurprijs voor de beschermde woning. Om voor deze opslag in aanmerking te komen, dient aan twee extra voorwaarden te worden voldaan:

  1. De verhuurder dient aan te tonen dat er extra investeringen zijn gedaan voor de instandhouding van de monumentale waarde van het pand ná de formele aanwijzing als beschermd stads- en dorpsgezicht;
  2. Het pand dient tenminste 50 jaar oud te zijn.

Indien de woonruimte onderdeel uitmaakt van een pand dat een door de gemeente aangewezen monumentale status heeft (en dus niet van rijkswege is aangewezen), komt de woonruimte in principe niet in aanmerking voor een opslag van 15% boven op de maximaal geldende huurprijs. Deze panden vallen immers niet onder artikel 1 sub b van g van de Monumentenwet 1988.

Amsterdam
In Amsterdam geldt dat de opslag van 15% alleen wordt toegepast als de verhuurder kan aantonen dat er voor minimaal € 2.268,90 in het pand is geïnvesteerd, nadat het als beschermd stads- en dorpgezicht is aangemerkt.

Huurcommissie informeren over beschermd stads- en dorpsgezicht
In tegenstelling tot het actieve onderzoek dat de Huurcommissie verricht om te onderzoeken of de woonruimte als Rijksmonument is aangemerkt, doet de Huurcommissie geen onderzoek naar de omstandigheid of de woonruimte als een beschermd stads- en dorpsgezicht moet worden aangemerkt. De verhuurder dient zich tijdens de procedure hier dus uitdrukkelijk op te beroepen.

Gemeentelijke status
Let op: indien de woonruimte onderdeel uitmaakt van een pand dat een door de gemeente aangewezen monumentale status heeft (en dus niet van rijkswege is aangewezen), komt de woonruimte in principe niet in aanmerking voor een opslag van 15 % boven op de maximaal geldende huurprijs. Deze panden vallen immers niet onder artikel 1 sub b en g van de Monumentenwet 1988.

Heeft u vragen over bovenstaand artikel, neem dan contact op met mr. Tim Boer, mr. Stephan Kloosterman, mr. Stefan Pentinga, mr. Nathalie Berenschot of mr. Siegrid Reitsma van de sectie Vastgoed.

Labré advocaten stelt haar nieuwsberichten zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze nieuwsberichten kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.

Dit artikel delen: