Ondernemings- en Insolventierecht

Drieluik: Bestuurdersaansprakelijkheid, Deel II: (Bestuurders)aansprakelijkheid in concernverhoudingen

In navolging op het eerste deel van de drieluik bestuurdersaansprakelijkheid in de nieuwsbrief van november 2011, focussen wij ons ditmaal op de (bestuurders)aansprakelijkheid in concernverhoudingen.

In beginsel is een moedermaatschappij niet aansprakelijk voor schulden van haar dochter(s). Aandeelhouderschap alléén schept nooit aansprakelijkheid. Een aandeel is een vermogensrecht. In de jurisprudentie hebben zich door de jaren heen echter enkele uitzonderingssituaties uitgekristalliseerd, waarin onder omstandigheden een doorbraak van aansprakelijkheid naar (de bestuurder van) een moedermaatschappij plaatsvond.

Hierna komen vier voorbeelden uit de jurisprudentie aan bod, waarin (de bestuurder van) een moedermaatschappij aansprakelijk werd geoordeeld voor schulden van de dochtermaatschappij.

Een bestuurder van een vennootschap in een concernverhouding dient alert te zijn op dit soort doorbraaksituaties.

Voorbeeld (NJ 1982, 443): Een moedermaatschappij houdt alle aandelen in een dochtermaatschappij. De moeder verstrekt een krediet aan de dochter en verwerft hiervoor een zekerheidsrecht op nagenoeg alle activa van de dochter. Wanneer daarna nieuwe schuldeisers eveneens een krediet aan de dochter verstrekken, biedt de dochter praktisch geen verhaal meer. Indien de moedermaatschappij vervolgens nalaat zich de belangen van de nieuwe schuldeisers aan te trekken, kan onder omstandigheden sprake zijn van een onrechtmatige daad van de moedermaatschappij jegens de nieuwe schuldeisers. Hierbij is van belang geacht dat de moeder – die een zodanig inzicht in, en zeggenschap over, het beleid van de dochter heeft – ten tijde van de kredietverlening en zekerheidsverwerving wist of behoorde te voorzien dat nieuwe schuldeisers zouden worden benadeeld door gebrek aan verhaal.

Voorbeeld (NJ 1988, 487): Een vennootschap (moeder) koopt de aandelen van een andere vennootschap (dochter), terwijl de financiële positie van de overgenomen vennootschap zorgelijk is. De moeder geeft op grote schaal vruchtbaarheid aan de overname. Hierdoor bestaat bij leveranciers van de dochter de verwachting dat de moeder geleidelijk aan erin zal slagen de dochter weer gezond te maken. Op een bepaald moment ontdekt de moeder dat de door de verkopers van de aandelen gegarandeerde balans omvangrijke omissies vertoont, welke bevinding “het einde” voor de dochter betekent. Vanaf dit moment voorzag de moeder of had de moeder behoren te voorzien dat een bewuste leverancier bij voortzetting van haar omvangrijke leveranties benadeeld zou worden door gebrek aan verhaal. De moeder was vanaf dat moment dan ook gehouden maatregelen te nemen. De moeder had, hetzij zelf voor voldoening van deze leverancier moeten zorgen, hetzij erop moeten toezien dat de dochter geen goederen meer van deze leverancier inkocht. Nu de moeder zowel het een, als het ander heeft nagelaten en de dochter heeft laten begaan (die op grote schaal goederen van de leverancier bleef betrekken), is de moeder voor de schulden van de dochter jegens deze leverancier aansprakelijk geoordeeld.

Kortom: zodra een moedermaatschappij weet of behoort te weten dat haar dochtermaatschappij een aangegane verplichting niet kan nakomen, dient de moeder in te grijpen.

Voorbeeld (NJ 1998, 727): Een dochtermaatschappij heeft besloten haar activiteiten te beëindigen. Er zijn onvoldoende middelen om alle schuldeisers van de dochter te voldoen. De dochter kiest er vervolgens voor om de schuldeisers die tot de groep van moeder en dochter behoren voorrang te verlenen boven andere schuldeisers, hetgeen in de specifieke situatie als onrechtmatig jegens de andere schuldeisers wordt geoordeeld.

Indien de moedermaatschappij bewerkt of toestaat dat haar dochter de derde-schuldeisers benadeelt ten opzichte van de schuldeisers die tot de groep van moeder en dochter behoren – hetgeen op een intensieve bemoeienis van de moeder met de gang van zaken bij de dochter duidt – levert dit eveneens een onrechtmatig handelen van de moeder zelf jegens de derde-schuldeisers op.

Voorbeeld (NJ 2005, 96): Een moedermaatschappij heeft – als enig aandeelhouder en financier – de feitelijke macht over haar dochter. Vanaf een bepaald moment had de moeder behoren te onderkennen en te beseffen dat de dochter geen of onvoldoende verhaal bood aan haar schuldeisers. De moeder was vanaf dat moment gehouden zich de belangen van de schuldeisers van de dochter aan te trekken. Onder meer door de schuldeisers te waarschuwen dat vanaf dat moment aan de dochter te verrichten prestaties niet (volledig) voldaan zouden kunnen worden, dan wel door surseance van betaling aan te vragen. Nu de moeder dit niet (tijdig) heeft voldaan, is zij aansprakelijk voor de schulden van de dochter aan haar schuldeisers.

In dit specifieke geval is geoordeeld dat naast de moedermaatschappij, ook de bestuurder van de moedermaatschappij aansprakelijk was voor de schulden van de dochter. De bestuurder van de moeder was, gelet op zijn ingrijpende inmenging in het beleid van de dochter, en gelet op zijn wetenschap omtrent de desastreuze financiële positie waarin de dochter verkeerde, (bewust) roekeloos te werk gegaan ten aanzien van de schuldeisers.

Conclusie
Als (bestuurder van een) moedermaatschappij kun je je niet zomaar van het handelen door een dochtermaatschappij distantiëren. In sommige situaties is ingrijpen vereist. Of in een specifieke situatie een doorbraak van aansprakelijkheid naar (de bestuurder van) een moedermaatschappij plaatsvindt, hangt steeds af van alle omstandigheden van het geval. Uit voorgaande voorbeelden volgt evenwel dat aansprakelijkheid op de loer ligt, wanneer:

  1. een moedermaatschappij zich intensief met het beleid van de dochtermaatschappij bemoeit;
  2. een moedermaatschappij ten onrechte jegens een derde de indruk wekt dat haar dochtermaatschappij kredietwaardig is;
  3. een moedermaatschappij toestaat dat haar dochter onrechtmatige handelingen verricht;
  4. door toedoen van de moedermaatschappij de verhaalsmogelijkheden bij de dochtermaatschappij worden verminderd;
  5. een moedermaatschappij nalaat de schuldeisers van de dochtermaatschappij te waarschuwen dat de dochtermaatschappij niet langer aan haar verplichtingen kan voldoen.

Voor meer informatie of vragen over het bovenstaande kunt u contact opnemen met mr. Sjef Bartels, mr. Carry Dullaart, mr. Jordi de Pijper, mr. Jelmer Feenstra, mr. Jaap van der Steenhoven, mr. Laura Pordon, mr. Elze Bosma of mr. Emiel Brusse van de sectie Ondernemingsrecht.

Labré advocaten stelt haar nieuwsberichten zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze nieuwsberichten kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.

Dit artikel delen: