Indien u meent dat uw contractspartij essentiële informatie voor u achterhoudt, dan kan een beroep op artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de zogenoemde exhibitieplicht, u onder omstandigheden uitkomst bieden.
Doel
De exhibitieplicht zorgt ervoor dat procespartijen bij aanvang van, of gedurende een procedure, over alle relevante informatie kunnen beschikken. Dit komt het debat tussen partijen ten goede en draagt bij in oordeelvorming van de rechter. Bovendien draagt de exhibitieplicht toe aan de gelijkheid van de procespartijen.
Vereisten
De partij die relevante informatie wenst te verkrijgen dient krachtens artikel 843a Rv aan drie cumulatieve voorwaarden te voldoen. De verzoekende partij dient een (i) rechtmatig belang te hebben bij het verzoek. De verzochte documenten dienen (ii) duidelijk te zijn omschreven. De documenten dienen (iii) betrekking te hebben op een rechtsbetrekking waarin de verzoekende partij of zijn voorganger partij zijn.
Arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het “Hof”) heeft zich in haar arrest van 12 februari 2014 (ECLI:NL:CHARL:2014:937) uitgelaten over de reikwijdte van de exhibitieplicht. In deze zaak handelde het volgende.
(A) Achtergronden
De Stichting Hogeschool van Amsterdam (HvA) had diverse opdrachten aan projectontwikkelaar T&vT verstrekt. Deze opdrachten hadden betrekking op het ontwikkelen en het begeleiden van de uitvoering van diverse nieuwbouwprojecten van de HvA in Amsterdam. Nadat T&vT geassocieerd werd met grootschalige vastgoedfraude, besloot HvA op 26 februari 2009 met onmiddellijke ingang alle overeenkomsten met T&vT te beëindigen. Vervolgens trof T&vT tussentijds een schikking met het Openbaar Ministerie (“OM”). Het gevolg van een dergelijke schikking is dat derden, zo ook HvA, in principe geen kennis konden nemen van het strafdossier.
T&vT legde zich niet neer bij deze onmiddellijke beëindiging. Dit temeer nu de overeenkomsten niet in onmiddellijke beëindiging voorzagen. T&vT vorderde vervolgens dat de overeenkomsten nog steeds van toepassing waren en dus door HvA onverkort dienden te worden nagekomen. Subsidiair vorderde T&vT een schadevergoeding van EUR 15 mio.
HvA verweerde zich en wenste op grond van artikel 843a Rv informatie van T&vT te verkrijgen. Aan de hand van deze informatie wilde HvA enerzijds aantonen dat de onmiddellijke beëindiging gerechtvaardigd was, anderzijds om haar vorderingen (nader) te kunnen onderbouwen. Nadat de rechtbank het artikel 843a Rv verzoek van HvA afwees, probeerde HvA door middel van een verzoek op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en op grond van de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) deze informatie te verkrijgen. Die verzoeken werden ook afgewezen.
Vervolgens probeerde HvA in hoger beroep aan te tonen dat zij een rechtmatig belang bij de inzage in de volgende stukken had.
(i) processen-verbaal van de FIOD-ECD;
(ii) personeelsgegevens van T&vT;
(iii) financiële gegevens (jaarrekening T&vT over 2009 en de interne financiele rapportages van T&VT);
(iv) correspondentie (met betrekking tot een van de projecten van HvA).
(B) Beoordeling
Het Hof stelt in rechtsoverweging 4.5 van haar arrest dat een artikel 843a Rv verzoek alleen wordt toegewezen indien aan voornoemde cumulatieve vereisten is voldaan. Het Hof benadrukt ook dat artikel 843a Rv zich niet leent voor “fishing expeditions”. Dit betekent dat de partij die een beroep doet op verkrijging van een bepaald bewijsmiddel in beginsel wel bekend moet zijn met de inhoud van het bewijsmiddel. Ook benadrukt het Hof dat zelfs indien aan de cumulatieve voorwaarden is voldaan en er geen sprake is van een “fishing expedition”
(i) Processen-verbaal van de FIOD-ECD
Het Hof oordeelt dat HvA een rechtmatig belang heeft bij de inzage in de vier processen-verbaal van de FIOD-ECD. Uit deze processen-verbaal kan immers volgen wanneer er jegens T&vT (en haar bestuurders) een verdenking is ontstaan en wanneer dat kenbaar is gemaakt. Buiten kijf staat dat er een strafrechtelijke verdenking bestond. T&vT heeft immers een schikking met het OM getroffen. Door deze schikking was het voor HvA onduidelijk wanneer de strafrechtelijke verdenking was ontstaan. Het moment van verdenking was voor HvA immers van belang voor rechtvaardiging van de beëindiging van de overeenkomsten met T&vT. Immers, indien wordt vastgesteld dat de beëindiging prematuur is, dus voorafgaand aan enige verdenking dan wel strafrechtelijk onderzoek, dan kan HvA weleens schadeplichtig jegens T&vT zijn.
Volgens het Hof zijn deze processen-verbaal voldoende bepaalbaar en kunnen zij HvA in staat stellen om de beëindiging van de overeenkomsten met T&vT te rechtvaardigen. Daarnaast oordeelt het Hof dat de documenten te beschouwen zijn als bescheiden aangaande een rechtsbetrekking, namelijk een mogelijke onrechtmatige daad, waarin HvA partij is.
Het Hof lijkt de door toevoeging van het woord mogelijke de reikwijdte van artikel 843a Rv te verruimen. Een verbintenis uit onrechtmatige daad kwalificeert als een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv. De mogelijkheid tot een verbintenis uit onrechtmatige daad echter niet. Met andere woorden de partij die ter onderbouwing van een onrechtmatige daad informatie wenst te verkrijgen van de partij die de onrechtmatige daad heeft begaan, moet wel aantonen dat er een onrechtmatige daad is gepleegd. Indien dit wordt opgerekt door de toevoeging van het woord mogelijke dan lijkt het Hof een opening voor “fishing expeditions” te bieden.
Opvallend is ook dat het Hof van oordeel is dat de eerdere informatieverzoeken van HvA op grond van de Wjsg en de WOB een toewijzing van het artikel 843 Rv niet in de weg staan. Het Hof miskent hiermee dat de Wjsg een lex specialis is en dus ten opzichte van artikel 843 Rv prevaleert. De Wsjg voorziet namelijk in de mogelijkheid om derden met een zwaarwegend belang inzage te geven in het strafdossier. Volgens het Hof doorkruist de Wsjg en de WOB artikel 843 Rv niet, aangezien in het kader van de Wsjg en de WOB uit dient te worden gegaan van een ander kader. Niet valt in te zien waarom er van een ander kader dient te worden uitgegaan. HvA heeft immers haar informatieverzoeken op grond van de Wsjg en de WOB ingediend nadat haar artikel 843a Rv verzoek door de rechtbank was afgewezen. Bovendien wilde HvA de informatie die zij via haar Wsjg en WOB verzoek wenste te verkrijgen gebruiken om de onmiddellijke beëindiging van de overeenkomst te rechtvaardigen.
Volgens het Hof zijn er ook geen gewichtige redenen die de inzage in de processen-verbaal niet rechtvaardigen. Het Hof komt tot dit oordeel nu de processen-verbaal slechts een klein onderdeel uitmaken van het strafdossier. Ook acht het Hof van belang dat T&vT heeft erkend dat zij over het strafdossier beschikt en dat T&vT niet heeft aangegeven waarom zij de door HvA gewenste informatie niet zelf met HvA heeft gedeeld. Het Hof honoreert op dit punt het informatieverzoek van HvA.
(ii) Personeelsgegevens van T&vT & (iii) Financiële gegevens
Het Hof wijst echter de verzoeken van HvA om inzage in de personeelsgegevens van T&vT en de financiële gegevens van T&vT te verkrijgen af. HvA is er niet in geslaagd om haar belang bij deze inzage afdoende te onderbouwen.
(iv) Correspondentie
Het Hof wijst tot slot het verzoek tot inzage in alle correspondentie tussen T&vT en de gemeente Amsterdam met betrekking tot een van de projecten van HvA toe.
HvA had immers T&vT ingeschakeld om namens haar met de gemeente Amsterdam alle voorbereidingen te treffen die voor de ontwikkeling van de projecten noodzakelijk waren. T&vT was immers specialist in de ondersteuning van het politiek-bestuurlijke proces. De gemeente Amsterdam wenste echter door de vermeende fraude geen zaken meer met T&vT te doen en informeerde T&vT hierover schriftelijk. Volgens de gemeente Amsterdam kan zij niet instemmen met het inschakelen van ontwikkelaars of adviseurs wiens of wier bedrijfsvoering of maatschappelijke integriteit ter discussie staat of onderwerp is van een gerechtelijke discussie of een aanloop daartoe.
Uit deze correspondentie zou namelijk voortvloeien dat T&vT onmogelijk aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten kon voldoen. Immers de gemeente Amsterdam wenst geen zaken meer met T&vT te doen. Bovendien stelde het Hof vast dat de desbetreffende correspondentie voldoende bepaalbaar is en betrekking had op HvA.
Afsluitend
Het arrest van het Hof toont aan dat de beoordeling van informatieverzoeken op grond van artikel 843a Rv discussies blijft opleveren. Artikel 843a Rv leent zich niet voor “fishing expeditions”. Toch lijkt het Hof in de onderhavige zaak de enigszins opgerichte informatieverzoeken van HvA toe te staan en daarmee enige ruimte te bieden voor een dergelijke “fishing expedition”. HvA is hier natuurlijk bij gebaat, aangezien zij aan de hand van de stukken verwacht de vorderingen van de T&vT te kunnen weerleggen en de beëindiging van de overeenkomsten verwacht te kunnen rechtvaardigen.