Bestuursrecht

Aanvechten van opgelegde bestuurlijke boetes loont

De afgelopen jaren is het opleggen van bestuurlijke boetes door de gemeente Amsterdam wegens overtreding van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening steeds meer gemeengoed geworden. In vrijwel alle gevallen legt de gemeente Amsterdam per overtreding de maximaal vastgestelde boete op. De vraag is of dit zomaar kan.

Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State dat in het geval de hoogte van de bestuurlijke boete niet is vastgesteld bij wettelijk voorschrift, bij de toepassing ervan in het concrete geval dient te worden beoordeeld of die toepassing in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, ook in het geval het boetebeleid als zodanig niet onredelijk is. Anders gezegd, de hoogte van de bestuurlijke boete dient in redelijke verhouding te staan tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding.

Voor situaties waarin de hoogte van de bestuurlijke boete wel is vastgelegd in een wettelijk voorschrift (zoals de huisvestingsverordening Amsterdam), is het vaste jurisprudentie dat moet worden overgegaan tot het opleggen van een lagere boete dan de maximaal vastgestelde boete, indien sprake is van bijzondere omstandigheden.

Het opleggen van de maximaal vastgestelde boete verdraagt zich niet altijd met de hiervoor genoemde uitgangspunten. De rechter gaat daarom steeds vaker over tot het matigen van de opgelegde bestuurlijke boete. Zo ook in een situatie die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3205).

In deze casus had de gemeente Amsterdam vanwege verhuur van een woning aan toeristen zonder de daarvoor benodigde vergunning de maximale boete opgelegd aan beide pandeigenaren (vader en dochter). Echter, beide pandeigenaren hadden niet een gelijke rol bij de verhuur aan toeristen.  Een van de eigenaren (de vader) had de woning op Airbnb gezet, ontving de huurpenningen, en maakte de woning schoon. De rol van de andere eigenaar (de dochter) was beperkt tot de afgifte van de sleutels en het fungeren als contactpersoon.

Volgens de Afdeling verleende de dochter slechts hand- en spandiensten aan haar vader, hetgeen voor de Afdeling een bijzondere omstandigheid is welke matiging van 75 % van de aan de dochter opgelegde boete rechtvaardigde.

Het aanvechten van opgelegde bestuurlijke boetes kan dan ook lonend zijn, zeker als het bestuursorgaan dat tot oplegging van een bestuurlijke boete overgaat, zich er onvoldoende rekenschap van geeft dat, ondanks het hebben van beleid, per individueel geval moet worden beoordeeld of het opleggen van een boete, en de hoogte ervan, in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel, dan wel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden welke een lagere boete rechtvaardigen.

Duidelijk is dat bestuursorganen in lang niet alle gevallen hieraan toetsen, en dat de bestuursrechter niet schroomt om de opgelegde bestuurlijke boete te matigen (of zelfs op nihil te stellen).

Voor meer informatie of vragen over het bovenstaande kunt u contact opnemen met mr. Ramon Riddermr. Douwe op de Hoek of mr. Stephanie Beaufort van de sectie Bestuursrecht.

Labré advocaten stelt haar nieuwsberichten zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze nieuwsberichten kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.

Dit artikel delen: