Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Op grond van die wet is er binnen een gemeente sprake van één omgevingsplan. De voor 1 januari 2024 in gemeenten geldende bestemmingsplannen maken van rechtswege deel uit van het omgevingsplan. Ook na 1 januari 2024 wordt er nog regelmatig recht gesproken over voor 1 januari 2024 vastgestelde bestemmingsplannen.
Dit nieuwsbericht gaat over de vraag of een gemeente in een nieuw bestemmingsplan zonder problemen dezelfde bouwregels kan opnemen die ook al in een vorig bestemmingsplan waren opgenomen. Uit een (tussen)uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2235, blijkt dat dit niet zomaar kan als daardoor belangen van derden in het gedrang komen. https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@143828/202206796-1-r3
Wat was er aan de hand?
Om een ontwikkeling van een perceel tot commerciële ruimte met appartementen mogelijk te maken, had de gemeente Hellendoorn het van toepassing zijnde bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De maximale bouwhoogte en het bouwvlak werden niet gewijzigd ten opzichte van het gewijzigde plan. Een bewoner van een naastgelegen appartement was het hier niet mee eens, omdat het te ontwikkelen pand een blinde muur had die op een afstand van 30 cm van zijn de zijgevel (met ramen) van zijn appartement zou komen te liggen. Hierdoor zou hij uitzicht en daglicht verliezen en zou hij geen onderhoud meer kunnen uitvoeren aan de zijgevel.
De gemeente stelde zich echter op het standpunt dat in het gewijzigde bestemmingsplan dezelfde bouwmassa werd toegestaan als in het vorige plan, zodat het bestemmingsplan voldeed aan de eis van een goede ruimtelijke ordening.
Op zichzelf ligt het voor de hand om bij een nieuw bestemmingsplan uit te gaan van de reeds vigerende bouwmogelijkheden. Dit neemt volgens de Afdeling bestuursrechtspraak niet weg dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging moet worden gemaakt van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde in dit geval bij wijze van tussenuitspraak dat, gelet op de korte afstand van 30 cm tot het appartement van appellant, het op de weg van de gemeente lag om de gevolgen van het plan voor het uitzicht vanuit het appartement van appellant, de lichtinval in dat appartement en de mogelijkheid tot onderhoud van de zijgevel van dat appartement te onderzoeken en inzichtelijk te maken. De gemeente moest dus ‘haar huiswerk over doen’.
De Afdeling bestuursrechtspraak zal te zijner tijd uitspraak doen op basis van het door de gemeente nog te verrichten onderzoek.
Deze zaak werd beoordeeld op grond van het oude, voor 1 januari 2024 geldende, recht. Wij verwachten echter niet dat in de rechtspraak over soortgelijke zaken onder de werking van de Omgevingswet een andere koers zal worden gevaren. Ook bij het vaststellen van een omgevingsplan zal immers rekening moeten worden gehouden met belangen van omwonenden, waaronder hun woon- en leefklimaat.