Bestuursrecht

Pandeigenaren, opgelet: iedere eigenaar krijgt bij overtreding van de Huisvestingswet een eigen boete opgelegd!

Inleiding

In een recente uitspraak van 13 februari 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd dat het college van b&w van Amsterdam (hierna: het college) bevoegd was aan iedere pandeigenaar afzonderlijk een boete van € 13.500,- op te leggen (deze boetes zijn opgelegd in 2016. In 2019 bedraagt de hoogte van deze bestuurlijke boete 20.500,-.)

Wat was er aan de hand?

A, B en C zijn gezamenlijk eigenaar van een pand gelegen in Amsterdam. De huurder van één van de appartementen in het pand heeft – in strijd met de regels in de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening – het appartement aan toeristen verhuurd. Naar aanleiding daarvan heeft het college aan A, B en C elk een boete opgelegd wegens het zonder vergunning onttrekken van woonruimte aan de bestemming tot bewoning.

Overtreder

In een eerder nieuwsartikel berichtten wij al dat een bestuurlijke boete in verband met overtreding van – onder andere – de Huisvestingswet kan worden opgelegd aan zowel de feitelijk overtreder als aan degene die voor de overtreding verantwoordelijk kan worden gehouden. Daarbij is van belang dat van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde pand wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van het door hem verhuurde pand moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt. De rechtspraak is streng op dit punt en in de onderhavige zaak is het de pandeigenaren evenmin gelukt om dat voldoende aannemelijk te maken, zodat zij verantwoordelijk konden worden gehouden voor de verhuur aan toeristen in het door hen verhuurde pand.

Gezamenlijke eigendom

In de onderhavige zaak betogen A, B en C dat het college ten onrechte aan ieder van hen een boete van € 13.500,- heeft opgelegd. Daartoe voeren zij aan dat het pand hun gezamenlijke eigendom was en dat daarom sprake was van een gemeenschap (als bedoeld in artikel 3:166 BW) en zij in feite een stille maatschap vormden. Dat betekent dat het college met één boete aan de maatschap, dan wel aan de eigenaren gezamenlijk, had moeten volstaan, aldus A, B en C.

Uitzondering bij maatschapsverband?

Desalniettemin oordeelt de Afdeling dat het college bevoegd was een boete op te leggen aan elke overtreder omdat iedere pandeigenaar afzonderlijk als overtreder van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening is aan te merken. Daarbij heeft de Afdeling tevens van belang geacht dat A, B, en C ten behoeve van het eigendom van het pand géén maatschap hebben opgericht.

Conclusie

Uit deze uitspraak kan de conclusie worden getrokken dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd aan iedere pandeigenaar afzonderlijk omdat ieder van hen als overtreder van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening wordt aangemerkt. Een uitzondering hierop vormt de oprichting van een maatschap ten behoeve van de eigendom van het pand. In een maatschap zijn de vennoten immers niet hoofdelijk, maar ieder voor een gelijk deel aansprakelijk. De voor de maatschap geldende uitzondering is overigens niet bepalend voor het geval waarin het gaat om een vennootschap onder firma of een commanditaire vennootschap, waarvan de (beherend) vennoten wél hoofdelijk aansprakelijk zijn, althans daarover is ons (nog) geen uitspraak bekend.

Voor meer informatie of vragen over het bovenstaande kunt u contact opnemen met mr. Ramon Riddermr. Douwe op de Hoek of mr. Stephanie Beaufort van de sectie Bestuursrecht.

Labré advocaten stelt haar nieuwsberichten zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze nieuwsberichten kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.

Dit artikel delen: