Hypotheekbanken verlenen hypothecaire geldleningen voor aankoop van onroerend goed. Hiertegenover staat dan, dat het te kopen onroerend goed (vaak) als onderpand dient voor het geval de hypothecaire geldlening niet (tijdig of geheel) wordt terugbetaald. Banken hebben dan de mogelijkheid om het onderpand te verkopen en zich uit de opbrengst te voldoen. Is de verkoopprijs onvoldoende om de hypothecaire geldlening af te lossen (er is dan een restschuld), dan kon de deurwaarder met de hypotheekakte, zonder rechterlijk vonnis, ook andere goederen van de schuldenaar uitwinnen, totdat volledige betaling van de hypothecaire geldlening had plaatsgevonden. De hypotheekakte fungeerde dan als titel voor executie.
De Hoge Raad heeft echter recent, op 8 februari 2013 (HR 8 februari 2013, LJN: BY4889), een arrest gewezen waarin werd geoordeeld dat een hypotheekakte van de Rabobank niet kon worden gebruikt als een executoriale titel zoals hiervoor omschreven en de bank de restschuld na verkoop van het onderpand dus niet op basis van deze hypotheekakte kon incasseren. Deze zaak was als volgt.
De Rabobank had een hypothecaire geldlening verstrekt en in ruil daarvoor een woning in onderpand gekregen. In de hypotheekakte van de Rabobank stond opgenomen dat er een onderpand aan de bank werd verstrekt als zekerheid voor:
“de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de comparanten onder A genoemd, zowel van hen samen als van ieder van hen afzonderlijk, (…) te vorderen heeft of mocht hebben uit hoofde van verstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleend een/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.”
Toen de hypothecaire geldlening niet langer correct werd ingelost, heeft de Rabobank het onderpand geveild, waarbij er een forse restschuld overbleef. Hierop heeft de Rabobank een deurwaarder opdracht gegeven om op basis van de hypotheekakte deze restschuld te incasseren. De deurwaarder heeft dit geweigerd omdat hij van mening was dat deze specifieke vordering terzake de restschuld onvoldoende duidelijk in de hypotheekakte omschreven was, een verplichting die door de Hoge Raad eerder was gesteld. Hierop hebben partijen besloten de Hoge Raad te vragen om een oordeel te geven over de volgende vraag:
“Levert de grosse van de tussen partijen opgemaakte notariële hypotheekakte tevens een executoriale titel op in de zin van artikel 430 Rv, voor de na uitwinning van het hypotheekrecht overgebleven restantvorderingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening die ten tijde van het verlijden van de akte reeds bestonden?”
De Hoge Raad oordeelde dat aan de hypotheekakte slechts executoriale kracht toekwam, wanneer de vorderingen van de Rabobank op het moment van het opstellen van de hypotheekakte al bestonden of direct voortvloeiden uit een reeds bestaande rechtsverhouding en deze vorderingen in de akte voldoende bepaalbaar waren omschreven. Op dit laatste punt ging het voor de Rabobank mis. De tekst van de hypotheekakte van de Rabobank (zie hiervoor geciteerd) was te algemeen geformuleerd en er werd niet verwezen naar een concrete vordering. De hypotheekakte van de Rabobank kon dus niet worden gebruikt om de restschuld te incasseren.
Let op: deze uitspraak betekent niet dat hypotheekakten in het algemeen niet kunnen worden gebruikt voor het incasseren van restschulden. Het is voor hypotheekbanken echter wel van belang de vordering waarvoor de hypothecaire geldlening wordt verstrekt, voldoende duidelijk te omschrijven. Gebeurt dit niet, dan kunnen er dus problemen rijzen omdat de deurwaarder kan weigeren om de restschuld op basis van de hypotheekakte te incasseren of een schuldenaar bezwaar kan maken tegen incasso op basis van de hypotheekakte. Wanneer dit gebeurd, moet er een rechterlijk vonnis worden gehaald voor de incassering van de restschuld.