In ons bericht van vorige maand informeerden wij u over twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ‘Afdeling’) omtrent het zakelijk samenwerkingsverband als bedoelt in artikel 3 lid 4 onder c van de Wet Bibob. Kort gezegd heeft de Afdeling in deze uitspraken niet alleen bevestigd dat het enkele bestaan van een (ver)huurrelatie nog geen zakelijk samenwerkingsverband oplevert, maar ook dat bijkomende omstandigheden, zoals het overnemen van inventaris of een handelsnaam, niet kunnen leiden tot het aannemen van een zakelijk samenwerkingsverband.
In de eerste uitspraak van 22 januari 2025 (en de gevolgen ervan) hebben verschillende gemeenten uit de provincie Limburg aanleiding gezien de Minister van Justitie en Veiligheid te moeten aanschrijven, met het verzoek de wet Bibob aan te passen zodat verhuur expliciet als bijzondere vorm van zakelijk samenwerkingsverband worden opgenomen. In reactie op deze brief heeft de Minister op 2 oktober jl. bericht vooralsnog niet aan het verzoek tegemoet te willen komen, maar dat in het kader van de evaluatie van de wet Bibob (momenteel wordt door het WODC een onderzoek uitgevoerd) zorgvuldig zal worden gekeken of de Wet Bibob op onderdelen aanpassing behoeft.
Vooralsnog wordt de door de Afdeling ingezette lijn door het Landelijk Bureau Bibob (hierna: het ‘LBB’) gevolgd, zo volgt uit de nota van de Minister van 26 september 2025. Inmiddels heeft het LBB aan alle bestuursorganen gecommuniceerd dat zij vanwege de stellige formulering van de Afdeling weinig ruimte ziet om soortgelijke gevallen anders te beoordelen. Concreet houdt dit in dat het LBB in lijn met de uitspraak van de Afdeling een huurrelatie waarbij naast het pand ook een (substantieel deel van) de onderneming – in de vorm van inventaris – wordt gehuurd als zodanig niet meer als een zakelijk samenwerkingsverband zal kwalificeren.






