Bestuursrecht

Verzwaarde motiveringsplicht voor burgemeester bij weigering vergunning wegens ‘slecht levensgedrag’.

Een horecaondernemer kan voor het exploiteren van een horecabedrijf verschillende vergunningen nodig hebben, zoals een exploitatievergunning op grond van de lokale Algemene Plaatselijke Verordening en een vergunning op grond van de Alcoholwet, voorheen Drank- en horecawet, als er alcoholische dranken worden verkocht.

Bij de aanvraag van voorgenoemde vergunningen speelt het criterium ‘slecht levensgedrag’ een rol. De gevraagde vergunning wordt geweigerd als de leidinggevende of exploitant ‘in enig opzicht van slecht levensgedrag is’. Dit criterium heeft als doel om de veiligheid, openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf te waarborgen. Bij de beoordeling van de aanvraag onderzoekt de burgemeester of de horecaondernemer vijf jaar voorafgaand aan het te nemen besluit in aanraking is geweest met politie en justitie. Als dat het geval is, kijkt de burgemeester verder terug in het verleden van de aanvrager om te beoordelen of er wellicht sprake is van een patroon dat kan duiden op ‘slecht levensgedrag’. Het criterium ‘slecht levensgedrag’ is niet alleen een weigeringsgrond voor een aangevraagde vergunning, maar is ook een intrekkingsgrond voor een al verleende vergunning.

Regelmatig moet de bestuursrechter zich over de vraag buigen of het bevoegd gezag op basis van de gestelde feiten en omstandigheden zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de horecaondernemer niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Op 25 mei 2022 heeft de hoogste algemene bestuursrechter, de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling bestuursrechtspraak), een belangrijke uitspraak gedaan in het kader van deze weigeringsgrond.

Wat speelde er?

De ondernemer was het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag en maakte hiertegen bezwaar, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Om die reden stelde de ondernemer beroep in bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, maar ook hier ving hij bot. De rechtbank vond namelijk dat gelet op de aard en de hoeveelheid strafbare feiten de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ondernemer niet voldoet aan de eis dat hij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Tegen de uitspraak van de rechtbank stelde de ondernemer hoger beroep in bij de Afdeling bestuursrechtspraak. En met succes.

Oordeel Afdeling bestuursrechtspraak

De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt namelijk dat de burgemeester de afwijzing van de vergunning onvoldoende had gemotiveerd. Met de uitspraak van 25 mei 2022 introduceert de Afdeling bestuursrechtspraak een verzwaarde motiveringsplicht voor de weigeringsgrond ‘slecht levensgedrag’. Hiermee vaart de Afdeling bestuursrechtspraak een nieuwe koers. Tot voor kort gold namelijk dat de burgemeester steeds per geval moet onderbouwen waarom er sprake is van ‘slecht levensgedrag’ en werden er geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden die bij de beoordeling van het levensgedrag betrokken mochten worden. Zo kon het rijden door een rood stoplicht een omstandigheid zijn die bij de beoordeling betrokken mocht worden. Tussen de gedraging en de bedrijfsvoering hoefde dus geen verband te bestaan. Daar is nu met de uitspraak van 25 mei 2022 een einde aan gekomen. Uit de uitspraak volgt namelijk dat de burgemeester voortaan moet uitleggen:

  1. waarom het ‘slechte levensgedrag’ van de ondernemer relevant is voor de exploitatie van het horecabedrijf. Met andere woorden, er moet dus een verband zijn tussen de gedragingen enerzijds en de bedrijfsvoering anderzijds (relevantiecriterium);
  2. hoe de ondernemer vooraf had kunnen weten dat hij, gelet op de gedragingen, niet aan het vereiste van ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ voldoet (evidentiecriterium);
  3. waarom de gedragingen waarop de weigering wordt gebaseerd niet gering zijn en waarom deze gedragingen ondanks een bepaald tijdsverloop nog steeds iets zeggen over de betrouwbaarheid van de ondernemer om een horecabedrijf op verantwoorde wijze uit te oefenen.

In de uitspraak van 25 mei 2022 oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak dat de weigering van de burgemeester van de gemeente Loon op Zand niet aan deze punten voldoet. De Afdeling bestuursrechtspraak verklaart het hoger beroep dan ook gegrond en draagt de burgemeester op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de ondernemer.

Sinds de kinderopvangtoeslag-affaire zien wij dat de Afdeling bestuursrechtspraak overheidsbesluiten steeds strenger toetst. Ook de uitspraak van 25 mei 2022 geeft daar blijk van, nu het beoordelingskader van ‘slecht levensgedrag’ door de Afdeling bestuursrechtspraak is aanscherpt.

Voor meer informatie of vragen over het bovenstaande kunt u contact opnemen met mr. Ramon Riddermr. Douwe op de Hoek of mr. Stephanie Beaufort van de sectie Bestuursrecht.

Labré advocaten stelt haar nieuwsberichten zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze nieuwsberichten kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.

Dit artikel delen: